Agentpatronen

Nummerpatronen dienen om nummers aan te passen nadat een agent handmatig een nummer voor een outbound oproep heeft ingevoerd, direct vóórdat het systeem de oproep daadwerkelijk verstuurt. Nummerpatronen kunnen bijvoorbeeld worden gebruikt om de ingetoetste cijfers voor een internationale oproep aan te vullen of aan te passen, zodat de agent 'lokaal' kan bellen. Nummerpatronen op het tenant-niveau worden geconfigureerd door uw CXone-accountmanager.

U kunt nummerpatronen op het niveau van agents maken met behulp van agentpatronen. Een voorbeeld: Classics, Inc heeft onder andere contactcenters in Kansas en Oz. Omdat de land- en netnummers in Oz anders zijn dan die in Kansas, kan een Classics-beheerder verschillende sets met agentpatronen instellen voor elk gebied.

Belangrijke informatie over agentpatronen

  • Agentpatroonsets bevatten één of meer agentpatronen.
  • Agentpatronen bestaan uit een invoerwaarde (het nummer dat de agent intoetst) en een uitvoerwaarde (het nummer dat het systeem verstuurt nadat het patroon is toegepast).
  • U kunt de volgorde van de patronen binnen een set veranderen. Het systeem past de patronen in die volgorde toe om een overeenkomst te vinden.
  • U kunt verschillende sets toewijzen aan afzonderlijke agents, afhankelijk van hun locatie of andere eigenschappen.
  • Met behulp van machtigingen kunt u instellen wie patroonsets en patronen mogen maken, bewerken en/of verwijderen.
  • Agentpatronen hebben voorrang boven nummerpatronen die zijn ingesteld voor uw tenant.
  • Het systeem houdt een auditgeschiedenis bij voor agentpatronen. U kunt zien wanneer een patroon is gemaakt, wanneer het voor het laatst is gewijzigd, wat er gewijzigd is en wie de wijziging heeft uitgevoerd. Auditgeschiedenis-tabellen kunnen erg groot worden, maar u kunt zoek- en filterfuncties gebruiken om alleen de informatie weer te geven die u nodig hebt.